
Als kind was ik nooit goed in gym of sport. Ik weet als geen ander hoe het is om met een diepe zucht als laatste te worden ‘gekozen’ in de rij, of om mensen haastig op een ander plek te zien gaan staan in de rij om maar vooral niet bij jou in de groep te komen.
Na enige jaren basisschool háátte ik gym. Ik klapte over de bok, viel uit het wandrek, liet de bal regelmatig vallen. Kortom: ik deed erg mijn best, maar het werd door niemand gewaardeerd.
Daardoor werd ik kampioen smoezen verzinnen. Ik geloof niet dat mijn ouders het wisten, maar ik heb legio doktersbriefjes geschreven om maar niet op gym te hoeven zijn. Een oude afspraakkaart van de tandarts, waar ik steeds met potlood een nieuwe datum in schreef, deed het ook goed. Een zwakke enkel, waar ik (echt) regelmatig doorheen ging, werd tot het maximale uitgebuit. En ongesteldheid was natuurlijk ook heel handig om aan de kant te mogen zitten in plaats van af te gaan met basketbal.
Er was een heel groepje bankzitters met hetzelfde gymtalent als ik, en wij beleefden min of meer aangename gym–uren op de bank. Wel deed ik buiten school aan volksdansen – een pittige work–out, maar alleen met ouderen en dus een beetje suf en oubollig. Ik was ook blij toen ik niet meer ‘moest’ sporten, en probeerde het zo veel mogelijk te vermijden.
Van levensbelang
Nu is dit echter heel anders. Uit alle literatuur blijkt dat beweging voor een cva–patiënt van levensbelang is. Dat is het natuurlijk voor iedereen, maar mijn ‘wake up call’ is toch echt met mijn cva gekomen. Beweging zorgt voor nieuwe neurologische verbindingen, maakt je spieren sterk en bouwt weer een klein beetje conditie op.
Het voordeel is dat nu mijn inspanning vooral wordt gewaardeerd, en dat de uitkomst een secundaire is. Of je iets goed doet of niet, maakt niet zoveel uit, áls je maar beweegt. En als het op inzet aankomt, ben ik in het voordeel – daar heb ik meer dan genoeg van.
Ik sport nu dus vier keer per week. Drie keer fitness met de fysiotherapeut, en één avond een uur zwemmen met de gehandicaptensportvereniging. Een halfuurtje aquarobics en een halfuur baantjes trekken – ik probeer er iedere keer tien te doen. Dat valt niet altijd mee, omdat mijn medezwemgenoten overal in het bad hangen te kletsen. Het is lastig om daar tussendoor te zwemmen als ik op mijn rug zwem, omdat ik niet kan zien of er iemand in mijn baan hangt.
Bij op mijn buik zwemmen –dan kan ik wel zien wat eraan komt– krijg ik erg snel kramp, maar op mijn rug niet. Toch eens even vragen de volgende keer of er geen baantje kan worden afgezet voor de fervente banenzwemmers. Dat zijn er drie van de hele groep, dus ik hoop dat dat genoeg is.
Annemieke Lenselink (50) werd in april 2012 getroffen door een cva (beroerte). Sindsdien leeft zij met een beperking. In deze rubriek schrijft zij over haar ervaringen.