Zelfs in coronatijd stonden ze er op de achterkant van dit blad: de aangepaste kerkdiensten. Maar hoe moet je nu préken voor mensen met een verstandelijke beperking? Albert Jan Treur studeerde vorig jaar op precies dit onderwerp af. Zijn pleidooi: Preek op een vertellende manier voor deze doelgroep. Dan bereik je hen én de rest van de gemeente veel beter.

Treur weet van zeer dichtbij hoe het is om met mensen met een verstandelijke beperking op te trekken. Hij werd in 2003 begeleider bij Ons Tweede Thuis, een grote zorginstelling voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking in zuid-Noord-Holland. “Daar waren altijd een protestantse en een rooms-katholieke geestelijk verzorger. Voor de laatste ontstond een vacature. Vanwege strengere regels van het bisdom kon die niet worden vervuld. Toen vroeg de bestuurder aan mij: Jij hebt toch theologie gestudeerd? Wil jij de plek niet vervullen?” En zo werd Treur, inmiddels hervormd predikant in Bodegraven, er de tweede protestantse geestelijk verzorger.

In april behaalde Treur (39), echtgenoot en vader van drie tieners, zijn master gemeentepredikant. Hij onderzocht de mogelijkheid om narratief te preken in aangepaste kerkdiensten binnen de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk in Nederland. Zijn doel was een model te ontwikkelen om predikanten te helpen bij het narratief preken voor mensen met een verstandelijke beperking. In zijn scriptie reikt ds. Treur zijn collega’s een stappenmodel aan.

Wat is narratief preken en waarom dit onderwerp?
“Narratief preken is verhalend of vertellend preken. Je probeert dan de boodschap te verpakken in een verhaal. Veel onderzoeken, tot nu toe buiten gereformeerde kring, geven aan dat mensen met een verstandelijke beperking daaraan behoefte hebben. Dat predikers het gesprék met hen aangaan.”

Waarom heeft deze manier van preken een negatief imago in Gereformeerde-Bondskringen?
Treur gaat er eens goed voor zitten. “Binnen onze kringen leeft het idee dat de preek als een verhaal afbreuk doet aan de inhoud ervan. Een verhaal hoort bij de zondagschool, op school, bij de aangepaste catechese. In de kerk zou er méér dan een verhaal moeten klinken. Maar, is dat echt zo? Als een predikant geen preek als verhaal kan houden, doet hij dan juist het preken niet tekort? In Gereformeerde-Bondskringen zit in een preek vaak een toepassing, een bevindelijk deel. Dan noemt de predikant voorbeelden waarmee de hoorder de preek op zijn leven kan toepassen. Het idee in Bondskringen is vaak dat als je dit uitleggende, bevindelijke leraarstukje weglaat, je het Woord te kort doet. En Bonders willen een Bijbelse prediking.

Bovendien is de Bonds-achterban beducht voor vernieuwing. Narratief preken is een nieuwe term, die we dan eerst kritisch theologisch willen doordenken, zodat we onze mening hierover kunnen verantwoorden. Binnen gereformeerde kringen is altijd argwanend naar de narratieve preekstijl gekeken. Weinigen kunnen echter benoemen waarom. Wel is er ooit vanuit de Christelijke Gereformeerde Kerken hiertegen gewaarschuwd. Toegegeven, het narratief preken komt niet uit de gereformeerde hoek. Aanvankelijk zei de theologie hierachter dat wij mensen in ons eigen verhaal leven. Dan komen niet wij voor in het verhaal van God, maar God komt voor in mensenlevens. Dan blijft prediking een verhaaltje waaraan je je eigen kleur geeft.”

Waarom is de kritische opstelling binnen de Gereformeerde Bond ten aanzien van narratieve prediking volgens u onterecht?
“Ik vind dat je op deze manier narratief preken tekortdoet. Liggen er niet kansen bij deze vertellende preekstijl? Onderzoeken tonen aan dat mensen met een verstandelijke beperking behoefte hebben aan een vertellende preekstijl. Weliswaar zijn dat onderzoeken buiten de gereformeerde kringen, maar mijn eigen ervaring als geestelijk verzorger bevestigen deze behoefte. De aangepaste kerkdiensten in Gereformeerde- Bondskringen zijn vaak gericht op mensen met een lichte verstandelijke beperking. Als verzorger was ik vaker gericht op mensen met een ernstige of matige verstandelijke beperking. Maar ook die wil ik graag in de verkondiging meenemen.”

Hoe deed u dat?
“Ik werkte bij een stichting die zorg verleent aan alle denkbare doelgroepen binnen de verstandelijke gehandicaptenzorg; ook aan bewoners met een meervoudige beperking. Vaak hadden die moeilijk verstaanbaar gedrag; soms schuurde hun problematiek aan de psychiatrie. Voor al die mensen was ik geestelijk verzorger. Deze mensen kwamen naar de vieringen, soms ook mensen in een bed. Dat zijn niet de mensen die je in de kerk ziet. Ze staan op, schreeuwen soms, hebben een korte spanningsboog. Maar ze genieten van de éénop- één-aandacht.De vieringen waren kleinschalig, maximaal vijftig mensen, om contact te maken. Ik stond letterlijk in het midden van de groep, de stoelen in een u-vorm, om het gesprek aan te gaan. Alle vieringen deed ik in dialoog, van het begin tot het eind. Ik nam ze mee door de liturgie heen, van de beginwoorden tot aan de zegen. Dan vroeg ik bijvoorbeeld: Wat moet ik nu doen? Wat doen we altijd voordat we gaan Bijbellezen? Ik nam de hoorders bijna aan de hand mee door de viering. Voor de verkondiging koos ik vaak een Bijbelverhaal. Geen uitleg van Openbaring of een ingewikkelde psalm, maar een verhaal waarin deze mensen zich herkennen. Gelukkig staat de Bijbel daar vol mee. Neem de genezingswonderen van de Heere Jezus.”

Hier, op uw studeerkamer, hangt een reproductie van het schilderij van de storm op het meer van Rembrandt. Hoe vertelde u dat verhaal?
“Er gebeurt wat in die geschiedenis: met de boot, Jezus doet wat. Die lijnen volgde ik. Wat kunnen de hoorders meemaken? Varen op een boot snappen ze, de storm, de angst, die emoties ervaren ze zelf soms ook. De discipelen hebben alles geprobeerd om de boot te redden. Dan wil ik bij de vraag uitkomen: Wat vergeten ze? Wat moeten ze doen? Jezus wakker maken! Het is geweldig dat Jezus erbij is – dat hebben mensen met een verstandelijke beperking ook graag. Vervolgens doet Hij niets. “Jullie met je kleine geloof; vertrouw maar op Mij.” De boodschap van dit verhaal is: met Hem kun je de stormen van je leven aan. Wij zijn net zulke mensen, maar vergeten Jezus erbij te roepen. Laat dat doorklinken in je boodschap. Maak geen uitstapje als: ‘Gemeente, dat kan ons ook overkomen, dat er een storm is in je huwelijk, in het gemeenteleven. Die uitstapjes vinden plaats buiten de kaders van het verhaal. Daardoor snappen veel mensen met een verstandelijke beperking dat niet. Die hebben geen huwelijk, weten niet wat gemeenteleven is. Bovendien zijn hoorders best in staat deze toepassing zelf te maken.

Alle onderzoeken geven aan dat je bij mensen met een verstandelijke beperking binnen kaders van het verhaal moet blijven. Waar dat voor hen nodig is, maken ze de toepassing zelf. Behandel geen exegetische vondsten. Vertel ook niet uitgebreid hoe het meer eruitzag. Zeker als er mensen met autisme bij zitten. Een valwind, hoe ziet die eruit? Met één zo’n woord kun je al hoorders kwijt zijn. De melding dat er storm en hoge golven waren, is genoeg.”

Hoe ging u voor uw eindscriptie tewerk?
“Ik bestudeerde eerst de methode van narratief preken van vrijgemaakt-gereformeerde theoloog Kees van Dusseldorp, deskundige op dit gebied. Hij stelt dat God ons Zijn verhaal vertelt. Niet een verhaaltje dat overeenkomt met wat wij willen horen, maar het verhaal waar we niet omheen kunnen. Dan blijkt de Bijbel een doorlopend verhaal, waarin een mens ziet hoe God te werk gaat met de schepping, zondeval, de verlossing in het Oude en Nieuwe Testament en de voltooiing. Dát is het verhaal van God. Wij zitten nu tussen schepping en voltooiing. Ons levensverhaal loopt parallel aan Gods verhaal. Dus God komt dan niet, zoals eerst in de vrijzinnige visie voor in ons verhaal, maar wij komen voor in Gods verhaal! De brochure van de Gereformeerde Bond over de prediking pakt deze gedachte op. Daarin wordt steeds gesproken over de taak van predikanten om het kleine verhaal van mensen in het grote verhaal van God te plaatsen. Mijn scriptie heet daarom ook ”Ik met mijn en U met Uw verhaal”. Deze titel is ontleend aan Lied 288 uit het nieuwe Liedboek, dat is geschreven binnen de setting van geestelijke verzorging voor mensen met een verstandelijke beperking.”

Hoe zette u uw onderzoek voort?
“Ik vond drie Gereformeerde-Bondspredikanten bereid om op een aangepaste kerkdienst die zij hadden geleid te reflecteren en die met hen na te bespreken. Door corona waren dat er helaas slechts drie; ik had er graag meer willen doen.

Eén predikant, die in een ‘rechtse’ bondsgemeente staat, vertelde dat het hem tien jaar had gekost om toe te geven dat als je preekt voor mensen met een verstandelijke beperking je het ook alleen voor hen doet. Je moet ze recht doen door naar hen te kijken, hun nabijheid op te zoeken en voor ze preken. Dan vergeet je de andere mensen.

Zijn prediking was ‘rechts’ genoeg voor de gemeente, maar ook op niveau van de mensen met een beperking. De toepassing kwam in het verhaal, over Naäman en het dienstmeisje. Dat meisje had boos kunnen zijn, maar wilde toch dat haar baas God zou zien. Daar zei hij veel over. Een jonge predikant uit het midden van de Bond vertelde ongedwongen het verhaal van Paulus op weg naar Damascus. God gebruikte Ananias om Paulus weer licht te geven. Hij nam de hoorders duidelijk mee in het verhaal. Paulus ging met gebalde vuisten de christenen te lijf. Maar die gebalde vuisten werden biddende handen. De vergelijking zat in het verhaal; dat was erg knap. Het vraagt meer creativiteit om zo’n metafoor te bedenken dan een toepassing.

De derde respondent, ook uit de breedte van de Bond, had van de kerkenraad te horen gekregen: ‘Bedenk dat ook nog andere mensen in de kerk zitten.’ Daardoor blokkeerde hij de hele tijd. De hele dienst door was deze worsteling zichtbaar. De dienst werd opgeleukt met voorbeelden, attributen en extra uitleg. Het was een moeilijke preek met een kinderlijke toepassing. Maar de kernboodschap ontbrak – er waren wel tien boodschapjes. Voor de doelgroep was er geen touw aan vast te knopen. Wie had hij rechtgedaan? De mensen met een beperking of de anderen? Was de dienst wel aangepast?” Elke kerk met aangepaste diensten moet zich afvragen of ze echt ruimte wil bieden aan mensen met een beperking. Als dat zo is, moet zo’n kerkenraad aan de predikant vragen: ‘Zou je alleen willen preken voor de mensen met een beperking?’ En voor de voorgangers geldt: Kan ik de boodschap bij hen houden? Is elk woord tot hen gericht? Anders wordt ”gereformeerde prediking” een hol begrip.”

Welke conclusie trekt u?
“Ik zie ruimte binnen de preekvisie van de Gereformeerde Bond om narratief te preken. Je kunt dit met een gerust hart doen. Het verhaal is een geschiedenis waarin God aan het werk is. Predikers hoeven niet in elke preek alles te zeggen. Ze staan minimaal vier jaar in een gemeente. Als je vanwege deze doelgroep slechts één dogmatisch aspect benadrukt, compenseer je dat in de 51 andere zondagen. Het allerbelangrijkste is: geloven wij dat de preek niet afhangt van de prediker, maar dat dit gebeurt met het gebed om de kracht van de Heilige Geest: Hij moet het doen! Hij gebruikt de preek om de doelgroep aan te spreken.

Ik zou graag de oproep naar kerkenraden doen: Geef vrijheid. Soms zijn kerkenraden bang dat dan meteen ook alles vrij wordt. Maar je kunt in een veilig kader, met hetzelfde ritme, dezelfde psalmen, toch zodra je gaat preken de verantwoordelijkheid pakken om je doelgroep serieus te nemen. Dat doe je niet door een beamer aan te zetten, maar je werkelijk te richten op hen in vertrouwen dat de Geest hun de woorden te binnen brengt.”

Hoe moet een predikant een aangepaste dienst inrichten?
“Die werken het best als de mensen met een beperking er zijn, de sfeer proeven. Dat ze de dominee zien die naar hen toeloopt. Prikkel alle zintuigen! Een aangepaste kerkdienst staat of valt met contact. Ga het gesprek met hen aan. De eigen gemeentepredikant moet dat doen. Die kan de mensen opzoeken in hun voorziening en zich verdiepen in hun leefwereld. Helaas zijn er niet veel predikanten die de echte nabijheid van gehandicapten opzoeken. Bij hen staat de dominee op een voetstuk. Maar als ze leuk tegen je zijn, kén je ze dan ook? Een predikant weet vaak wie er reageert of er doorheen schreeuwt, maar geen flauw benul wie er achter die persoon schuilt.

Laat de kennis van de personen in de doelgroep doorklinken in de preek. Dan leer je het af ingewikkelde voorbeelden te gebruiken. Dan heb je het niet over school of over werk, maar over dagbesteding. Dan vermijd je broers en zussen te noemen alsof er altijd sprake is van een normale gezinssituatie. Zij moeten het met hun medebewoners doen. En met hun begeleiders, van wie er in hun leven honderden voorbijtrekken. Noem eventueel wel de ouders als die nog leven. Die blijven altijd ontzettende belangrijke mensen voor hen.

En preek verhalend. Omdat dat de beste mogelijkheid biedt om het hier en nu van Gods Boodschap te brengen. Blijf binnen de grenzen van het verhaal, de kernboodschap, waar iemand met een beperking –en wij allemaal– beter mee uit de voeten kunnen.”

Reageer:

*

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Copyright © Op weg met de ander. Alle rechten voorbehouden. | Design: SV Productions | Privacyverklaring

Volg ons:          Zoeken: