Mijn moeder wordt begraven. Mijn lieve moeder die er altijd voor me was. Ze had Alzheimer en we zagen haar langzaamaan van ons vervreemden. Eerst vergat ze veel of deed ze dingen dubbel. Op het laatste kende ze ons niet meer. We stappen uit de rouwauto’s en volgen de dragers die de begraafplaats oplopen. Het grind knerpt onder mijn voeten. Mijn zus en ik hebben mijn vader vast. Elk onder een arm. In de stilte die zo intens verdrietig en ook mooi is, biggelen de tranen over onze wangen. De kist met daarin het lichaam van mijn moeder wordt naast het donkere gat gezet. Als familie gaan we er in een kring omheen staan. Nu is het moment gekomen waar ik zo tegenop heb gezien. Achter mijn zus staat mijn zwager. Zijn armen heeft hij om haar heen geslagen. Aan de overkant staan mijn broers, hand ik hand met hun vrouwen. Ik voel niets. Geen armen, geen hand, niets. Ik kijk achterom. Waar is Karel? De anderen merken het ook op en voorzichtig, om niet te veel ophef te maken, speuren we de begraafplaats af. De één na de ander haalt z’n schouders op. Karel is er niet. Het is erg druk op de kleine begraafplaats en als iedereen zijn plekje heeft ingenomen, begint de plechtigheid. Even schiet het door me heen dat Karel misschien hoge nood had en zo zal aanschuiven. Helaas, zijn plek blijft leeg.

Eenzaam
Ik voel me zo ontzettend eenzaam. Ook boos. Hoe kan hij nu op zo’n moment er niet voor me zijn? Nog even kijk ik over mijn schouder, dan richt ik mijn blik op de predikant die begint met het afscheidsmoment. Samen zingen we na zijn toespraak nog een psalm. Onze stemmen klinken iel en lijken te vervliegen op deze open vlakte. Ik spits mijn oren. Hoor ik de stem van Karel? Toch niet, en met elkaar bidden we het Onze Vader. Samen met mijn kinderen loop ik naar voren. In onze handen houden we een roos, geven er een kus op en gooien ze in het graf. Niet zo gebruikelijk in onze kringen, maar mijn vader vond het goed. Ook hierbij ontbreekt Karel. We lopen terug naar het verenigingsgebouw om koffie te gaan drinken. Halverwege pakt iemand mijn hand. Karel. Ik bijt hem toe: “Waar was je nou?” Slungelig haalt hij zijn schouders op. “Ik kwam een nicht van je moeder tegen die zo verdrietig was. Toen ben ik maar bij haar gebleven. Ze pakte me vast en ik kon haar niet loslaten.” Hij zucht. “Welke nicht dan?” Hij noemt haar naam. Ik moet me inhouden om niet op de grond te stampen van kwaadheid. “Díe nicht? Die meid heeft de laatste jaren nooit naar mijn moeder omgekeken en juist háár troost je?” Karel zwijgt en mijn blik ontwijkend zegt hij: “Dat wist ik niet.” Ik zou hem op dit moment willen aanvliegen. Niet alleen van boosheid, maar ook van teleurstelling. Op één van de moeilijkste momenten van mijn leven laat mijn eigen man verstek gaan en troost hij een onbekende nicht? Het laatste woord hierover valt die dag nog niet. De week erna probeer ik mijn gevoel van eenzaamheid over te brengen. Eerst reageert Karel verongelijkt, iets wat hij vaker doet als ik hem op zijn gedrag aanspreek. Na een week komt er een spaarzaam ”sorry” uit zijn mond. En als ik dit typ, jaren later, kan ik er nog verdrietig om zijn.

Ik ben Marloes, 59 jaar en getrouwd met Karel*. Samen hebben we vijf volwassen kinderen die de deur uit zijn. Ruim tien jaar geleden kreeg Karel de diagnose autisme.

*Karel en Marloes heten in werkelijkheid anders

CategoryBlog, Nieuws
Tags
Reageer:

*

Uw e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Copyright © Op weg met de ander. Alle rechten voorbehouden. | Design: SV Productions | Privacyverklaring

Volg ons:          Zoeken: