“Het zijn leuke foto’s geworden zus, zeker van Benjamin*. Het valt zo helemaal niet op dat hij in een rolstoel zit.”
We waren een dagje weggeweest en hadden heerlijk door het Máximapark gewandeld, waar een schitterende vlindertuin is aangelegd. Al die bloemen, het nodigde uit om een paar foto’s te nemen.
De reactie van mijn zus deed me goed; zij snapte tenminste dat ik er vaak van baal dat altijd die rolstoel erbij moet op de foto. Op deze kiekjes verdween de rolstoel achter de bloemen. Alleen Benjamins bovenlichaam was zichtbaar. Inderdaad prachtige foto’s, die letterlijk verbloemden dat wij een zoon met een handicap hebben.
Toen onze Benjamin klein was, tilde ik hem vaak uit de rolstoel en zette hem, weliswaar onzichtbaar ondersteund, ‘gewoon’ naast zijn broers in het gras of op een bankje. Helaas gaat dat nu niet meer en moet de rolstoel altijd gratis mee op de foto.
Behoort dit tot mijn verwerkingsproces? Dat ik niet heb geaccepteerd dat mijn zoon in een rolstoel zit? Nee, dat kan ik niet zeggen. Maar Benjamin is méér dan die gehandicapte jongen in de rolstoel. Het is, zo concludeer ik al mijmerend in mezelf, een actie op de reacties vanuit mijn omgeving.
“Mam, doe toch niet zo krampachtig”, zeggen de andere jongens weleens tegen me, wanneer ik met het maken van een familiefoto er erg mijn best voor doe om de rolstoel zo goed mogelijk te camoufleren. Soms leg ik me erbij neer, maar het blijft een zwak punt van me.
Dit jaar lezen we in het gezin een bijzonder dagboek; het is geschreven door een Messiaans-Joodse voorganger. Hierdoor krijgen we ook inkijkjes in de betekenis van de Hebreeuwse taal. Onlangs las ik een stukje dat me deed denken aan het leven met een beperking.
Het Hebreeuws kent eigenlijk geen bijvoeglijke naamwoorden. “De gehandicapte jongen”, zoals wij dat in het Nederlands zeggen, zou dus in het Hebreeuws worden omschreven als: “Jongen, gehandicapt.”
De toepassing van het stukje was als volgt: God kijkt ook zo naar Zijn schepselen. Hij ziet eerst een mens, naar Zijn beeld geschapen, maar die nu leeft in een gevallen staat. Daarom ziet Hij slechte, zieke en gehandicapte mensen niet als slechte, zieke en gehandicapte mensen, maar als mensen,
geschapen naar Zijn beeld die door de val zo geworden zijn. Hij kijkt door de onvolmaaktheden heen, Hij zag het volmaakte dat Hij geschapen had en dat verlost diende te worden. Jezus ging de dood in om de bijvoeglijke naamwoorden van de mensen te scheiden van de zelfstandige naamwoorden. Dit deed Hij om hún bijvoeglijke naamwoorden aan een ander zelfstandig naamwoord te verbinden, namelijk aan Zichzelf.
Zo mogen wij ook kijken: eerst naar het zelfstandig naamwoord; de mens die God naar Zijn beeld heeft geschapen, de mens zoals God die heeft bedoeld en de mens die God wil verlossen om zo weer te worden. Wat een troost, dan hoef je niets te verbloemen, maar mogen we onze bijvoeglijke naamwoorden brengen aan de voet van het kruis!
Hendrika*, moeder van vier zonen, wil door middel van haar blogs de lezer regelmatig een inkijkje geven in haar gezinsleven. Die is anders dan doorsnee, omdat de jongste, Benjamin (2006), een spierziekte heeft en volledig rolstoelafhankelijk is. “Veel in ons huis staat hierdoor op wielen, maar niet altijd loopt alles op rolletjes”, aldus Hendrika.
*Hendrika en Benjamin heten in werkelijkheid anders.
Reageer: